Verkennend waterbodemonderzoek
Verkennend waterbodemonderzoek bestaat uit 2 delen en gaat als volgt:
Net als bij een verkennend bodemonderzoek gaat er bij waterbodemonderzoek ook een vooronderzoek aan vooraf: het verzamelen van informatie over het historische en huidige gebruik (NEN 5717)
Daarna volgt het verrichtten van het veld en laboratoriumonderzoek (NEN5720)
Meestal bestaat het veldwerk bij waterbodemonderzoek uit het nemen van monsters met een zuigerboor vanaf de kant of uit een boot. Tijdens de monstername beoordeelt de monsternemer zintuiglijk de dikte en opbouw van de sliblaag en de onderliggende bodem. In het laboratorium worden de monsters verder onderzocht.
Het benodigde aantal monsters staat vermeld in de NEN 5720. Deze zijn sterk afhankelijk van de soort watergang en de oppervlakte.
Na het laboratoriumonderzoek worden de analyseresultaten van het waterbodemonderzoek getoetst. Per monster wordt een klasse bepaald:
• vrij toepasbaar
• klasse A
• klasse B
• niet toepasbaar